Nóg later maaien om grutto te redden
Weilanden waar grutto’s broeden, zouden pas ná 1 juli moeten worden gemaaid. Dat is de meest effectieve maatregel om de voortdurende afname van het aantal grutto’s te remmen. Dit blijkt uit het onderzoek van Rosemarie Kentie, waarop zij 9 januari 2015 promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De afgelopen tien jaar deden Roos Kentie en collega’s veldonderzoek aan de grutto’s in Zuidwest-Friesland. Zij voorzagen duizenden vogels van kleurringen, waarmee deze tot op grote afstand individueel herkenbaar werden.
Afgenomen
Van alle West-Europese grutto’s broedt meer dan 80% in Nederland. Ondanks voortdurende pogingen om de weidevogels te beschermen, is het aantal grutto’s in de afgelopen veertig jaar afgenomen van 120.000 broedparen tot ongeveer 35.000 broedparen, schrijft Kentie.
Kruidenrijke weilanden versus monocultuur
In haar proefschrift vergelijkt Kentie de grutto’s die broedden op intensief agrarisch grasland (monocultuur Engels raaigras), met vogels die broedden in vochtige, kruidenrijke weilanden, waar meestal ook een speciaal ‘weidevogelbeheer’ werd toegepast. Van de eieren op intensief gebruikt grasland kwam in de verschillende jaren van het onderzoek maar 20 tot 60% uit. In kruidenrijke weilanden was dit 50 tot 70%.
Eieren en kuikens
Kentie: ‘De percentages op kruidenrijke weilanden zijn vergelijkbaar met de uitkomstpercentages in het begin van de jaren tachtig, toen er nog geen vossen en ook minder andere roofdieren in de weidegebieden voorkwamen. Het is dan ook niet logisch om alleen de vos de schuld te geven van de achteruitgang van de weidevogels. Deze roofdieren lijken vooral te profiteren van intensieve weilanden, waar ze in de eenvormige grasmat de nesten kennelijk eenvoudiger kunnen vinden.’
Naast een lager percentage uitgekomen eieren, was ook de kans dat een kuiken op intensief grasland opgroeit tot broedvogel een stuk lager. ‘We hebben laten zien dat deze kuikens minder goed groeiden, dus voedselgebrek zal hier een rol in spelen’, aldus Kentie.
Van bron naar put
In de meeste jaren van het onderzoek waren de kruidenrijke weilanden per saldo een bron van grutto’s: er kwamen meer jongen groot dan er broedvogels doodgingen. Desondanks nam de populatie daar in aantal niet toe. Dit kwam omdat met name jonge vogels zich in de volgende jaren over het land verspreidden en daarbij nogal eens van de (beschermde) goede, kruidenrijke weilanden naar monoculturen verhuisden. In die monoculturen was de reproductie te laag om de sterfte te compenseren: deze monoculturen van grasland waren in ecologisch jargon een ‘put’, waar ook grutto’s uit de succesvolle gebieden in verdwijnen.
Weidevogelbescherming
Kentie stelt in haar proefschrift dan ook dat het mogelijk niet voldoende zal zijn om de inspanningen voor weidevogelbescherming alleen nog maar op de succesvolle weidevogelgebieden van het land te richten. Als je de achteruitgang echt wilt keren, zul je de vogels uit het intensief beheerde boerenland op de een of andere manier actief moeten verleiden vaker naar kruidenrijke weilanden te verhuizen. Of er moeten zó veel jongen groot worden in weidevogelgebieden dat het niet uitmaakt dat er een paar vertrekken.’
‘Gruttoverwachting’
Met een computerberekening op basis van alle gevonden eigenschappen van de vogels en invloeden van de omgeving stelde Kentie ook een ‘gruttoverwachting’ op: Als er niets verandert, zal het aantal grutto’s de komende eeuw decimeren. Maar wanneer de eerste maaidatum in speciaal voor grutto’s beheerde weilanden wordt uitgesteld van 15 juni – waar de meeste subsidies voor weidevogelbescherming nu vanuit gaan – tot 1 juli, is er zelfs een potentiële toename. ‘Daarbij moeten deze weilanden ook minder worden bemest. Anders groeit het gras te hoog en te dicht, zodat de kuikens er niet meer doorheen kunnen scharrelen op zoek naar insecten.’
CV
Rosemarie Kentie (Amsterdam, 1981) studeerde biologie aan de Universiteit van Amsterdam en deed haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen bij de afdeling Dierecologie van het Center for Ecological and Evolutionary Studies. Haar proefschrift is getiteld Spatial demography of black-tailed godwits – Metapopulation dynamics in a fragmented agricultural landscape. Haar promotoren zijn Theunis Piersma en Christiaan Both.
Voor de volledige versie van het onderzoek zie: http://irs.ub.rug.nl/ppn/387213864